Jheronimus Bosch en de Van Nassau's

Dr. G.C.M. van Dijck


In 1963 verscheen mijn eerste bijdrage aan De Brabantse Leeuw. Het ging over de periode van rond 1500; laat ik - met treurnis over het verdwijnen van het 50-jarige tijdschrift - ook weer met dat tijdstip eindigen en nog eenmaal aandacht schenken aan Jheronimus Bosch (1450-1516).
Een artikel van mijn collega-historicus Jan van Oudheusden in Die Scelle (najaar 2008) over Jheronimus Bosch en de Van Nassau's en over de kunstenaars die broeder waren binnen de Illustere Lieve Vrouwebroederschap vraagt om wezenlijke aanvulling en commentaar, want de ervaring leert dat geschreven zaken hardnekkig kunnen voortleven, ook als er fouten in zitten. Het artikel is een compilatie van reeds lange tijd bekende gegevens, allen gepubliceerd in mijn boek Op zoek naar Jheronimus van Aken alias Bosch (2001). Dat boek wordt door de schrijver overigens niet aangehaald, wellicht niet gekend, waardoor er toch weer problemen ontstaan!
Een deel van de door Van Oudheusden veroorzaakte misverstanden, als zouden enkele heren van Nassau, tevens heren van Breda, 'lid' zijn geweest van de Illustere Lieve Vrouwe Broederschap in 's-Hertogenbosch en in die functie Jheronimus Bosch hebben gekend binnen die broederschap, komt onder meer door een foutieve interpretatie van het lidmaatschap. Veel auteurs gebruiken die uitdrukking 'lid' zonder dat duidelijk is of daarmee een broeder of een buitenlid wordt bedoeld. Dat onderscheid is uitermate belangrijk. De afstand tussen broeder en buitenlid was zo groot, dat zij elkaar niet ontmoetten, niet leerden kennen en ook de broederschap geheel anders beleefden. De ongeveer tachtig voorname broeders kwamen wekelijks twee maalbijeen, baden samen, trokken op in de processies en genoten samen de maaltijden. Het waren vrienden in een middeleeuwse en dus katholieke Rotary-club. De duizenden buitenleden, uit alle rangen en standen en verspreid over de Nederlanden, kwamen nooit bijeen, baden en aten thuis. De enige verbondenheid met de broederschap bestond uit het deelnemen in de aflaten en het verkrijgen van een kaars op Maria-Lichtmis. De afstand was nog groter dan bijvoorbeeld een voetbalelftal en de supporters: de spelers kennen de supporters absoluut niet! De supporters voet-
ballen niet en kennen alle spelers. Dat betekent voor het artikel van Van Oudheusden het volgende.
De bewering dat de heren van Breda Engelbert van Nassau en Henrick van Nassau 'leden' waren van de broederschap en daardoor in aanraking kwamen met Jheronimus behoeft een nadere uitleg. Engelbert (II), die leefde van 1451 tot 1504, en dus even oud was als Bosch, was noch broeder, noch buitenlid. Hij was dus geen lid in welke betekenis dan ook. Ook diens vrouw Cimburga van Baden komt niet voor in de ledenlijsten van de broederschap. Het is desondanks zo goed als zeker dat deze Engelbert de opdrachtgever van de Tuin der Lusten is geweest, dat nu in Madrid prijkt.
Wat Hendrik (III) van Nassau (1483-1538) betreft, ook hij schittert door afwezigheid, zowel als broeder alsook als buitenlid. In beide lidmaatschappen vergist zich Van Oudheusden dus. Hendriks eerste vrouw daarentegen, Francoise de Savoye, werd wel buitenlid en wel in 1507-1508. Het betekent dat Jheronimus, in het licht van bovenstaande uiteenzetting over de verhouding tussen broeders en buitenleden, de Van Nassau's niet heeft ontmoet binnen de broederschap, maar misschien wel in zijn atelier met een glas wijn of te gast was in het kasteel te Breda. Wellicht heeft Bosch zijn meesterwerk ter plekke geschilderd in het Nassau-paleis te Brussel.
Wat verder de Van (Oranje-) Nassau's betreft: een andere vooraanstaand lid betreft broeder Willem van Nassau, beter bekend als Willem van Oranje (1533-1584) - de enige Van Nassau die broeder was voor 1642 en die zich keerde tegen de koning en dus ook tegen de katholieke kerk en in feite vroegtijdig uit de broederschap moest verdwijnen wegens verraad. Zijn tinnen drinkbeker maakt nog steeds deel uit van de collectie van de broederschap. Een tiental andere van Nassau's, bijna allen uit bastaardij, werden wel buitenlid voor 1642.
In de periode 1642-1818 komen er ook enkele Van Nassau's voor als broeder, zoals uiteengezet zal worden in het te verschijnen boek van mijn hand: De Broeders 1318-2010. Lodewijk van Nassau (1602-1665), bastaardzoon van prins Maurits, en Walrad graaf van Nassau (1635-1702) werden broeder in respectievelijk 1659 en 1682. Lodewijks vrouw Elisabeth rijksgravin De Croy veroorzaakte de nodige Roomse consternatie: in 1690 was zij peettante bij de doop van drie tot het katholicisme bekeerde Turken. De Staten-Generaal waren zo verbolgen over deze daad van wervende roomsheid, dat zij de rijksgravin verboden zich nog met de koets naar de katholieke kapel te begeven en sloten voor enige tijd als strafmaatregel dat gebedshuis. De oecumene in de broederschap had zijn grenzen!
Na 1818 zijn tien leden van koninklijk huis zwanenbroeder geworden, en tevens drie echtgenoten, de prinsen Hendrik, Bernhard en Claus. Alle koningen en koninginnen werden zwanenbroeder.
Terug naar Jheronimus Bosch: een andere bewering van Van Oudheusden was, dat er slechts twee kunstenaars bekend zijn als broeder: Jheronimus Bosch en zijn tijdgenoot de beeldhouwer en architect Jan Heyns. Hoe we het begrip kunstenaar ook in die tijd hanteren, als artiest of vakman, de waarheid is anders.
Heer Henrik Bredemers, componist, organist van de koning van Castilië, leraar van onder andere Karel V, was broeder van 1504 tot aan zijn dood te Lier in 1522. Hij genoot grote faam als muziekpedagoog en was tevens kanunnik te Lier. Denken we aan de priester Nicasius de Clibano, aanvankelijk getrouwd met ene Margriet en later als weduwnaar priester geworden: hij was zangmeester en componist en tevens broeder van 1466 tot 1497. Diens zoon Hieronimus de Clibano was broeder van voor 1499 tot aan zijn dood te Madrid in 1503. Hij was in dienst van Philips de Schone in Spanje en eveneens werkzaam als zanger en componist.
Daarnaast treffen we meerdere goudsmeden - artistieke vaklieden zoals Bosch - aan als broeder, al vroeg in de veertiende eeuw tot aan de zestiende eeuw. Al hun namen met verwanten zijn in dit artikel niet zo relevant. Wel was Jheronimus Bosch bijna de enige schilder die broeder werd. Trouwens, er leefden nauwelijks schilders van enige importantie in de stad. De spoeling was dun. Toch vond ik nog een andere kunstschilder als Broeder: Een zekere Boudewinus Pictor (= schilder) was broeder tot aan zijn dood in 1385. Hij werkte regelmatig voor de broederschap als schilder, speciaal om attributen voor de processies te schilderen. Zijn achternaam is onbekend, maar luidde waarschijnlijk Appelman.
Keren we terug naar broeder Jheronimus. Natuurlijk kunnen alle aangehaalde argumenten waar zijn om hem te benoemen tot broeder - en die argumenten worden steeds door wetenschappers herkauwd, maar één aspect van zijn entree bij de welgestelde broeders is tot nu toe altijd over het hoofd gezien. De broederschap was een netwerk van families, vaders, zonen en schoonzonen. In 2009 zijn
de tijden amper veranderd. Welnu, de vrouw van Jheronimus was Aleid van de Meervenne, ook wel Brants genaamd. Aleids vader was Godefridus Brants, een achtenswaardig burger uit een oud Oirschots geslacht. Een vroegere verwant, heer Jordanus Brant, was een rijke kanunnik geworden te Luik en aldaar begraven in 1395. Zijn grafzerk is aldaar nog aanwezig. Welnu, Aleids vader werd broeder in 1449 en stierf op jonge leeftijd in 1459, nadat hij in zijn testament de broederschap goed bedacht had. Hij liet drie kinderen na: zoon Goyaard, dochter Aleid en dochter Geertruid. Zoon Goyaard stierf ongetrouwd op jeugdige leeftijd, wellicht als student ergens in Europa, in of kort na 1481 en voor 1484. Dochter Geertruid huwde Wijnand Paulusz en later Rutger de Man in Tiel. In de stad 's-Hertogenbosch bleef toen Aleid over met haar man, de erudiete en kundige schilder Jheronimus. Gezien de vroege dood van Goyaard van de Meervenne, zowel senior als junior, heeft de broederschap in de persoon van Jheronimus toch nog de uitgestorven familie Brants alias Van de Meervenne ook respect willen betuigen door het benoemen van schoonzoon Jheronimus tot Broeder. Meer dan een suggestie kan het niet zijn.
Tot slot: „Tussen weten en niet (meer) weten wat zich in het verleden heeft voorgedaan, gaapt de kloof van de tijd. Met archieven kan die kloof overbrugd worden”, aldus begint Jan van Oudheusden. Ook dan blijkt het, ondanks collegiaal respect voor de auteur, niet mee te vallen om de waarheid boven tafel te krijgen.1
1.Alle gegevens zijn ontleend aan de betreffende jaarrekeningen van de Illustere Lieve Vrouwebroederschap.

De Brabantse Leeuw LVIII (2009) 181-184